Arthur’s Pass

Het plan is om vandaag een wandeling te gaan maken. Zoals in de voorgaande post genoemd, zijn er weer-technische randvoorwaarden die bepalen of dit voornemen daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Op zich lijkt de voorspelling aan te geven dat de kans dat aan de minimale voorwaarden voldaan wordt, redelijk groot is. Tot nu toe, zie vooral ook het stuk over de gletsjer walk op Fox Glacier, is het geluk wat betreft het weer en een paar andere dingen behoorlijk aan onze zijde geweest. Vreemd genoeg hebben we de staatsloterij niet gewonnen. Sterker nog, we hebben er helemaal niets mee gewonnen. Ons geluk is echter nog niet op. “Clearing to fine” is de wat vage uitdrukking die de MetService weer app gebruikt om aan te geven dat het droog wordt. Dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat de wolken ook plaatsmaken voor blauwe lucht en de temperatuursverwachting van 18 graden is een indicatie dat het wel eens bewolkt zou kunnen blijven.

Het moet gezegd worden dat het inderdaad wat aan de frisse kant is als we na een rustig ontbijt naar buiten lopen. De lucht is echter bijna wolkenloos. En wat is fris als de zon zo staat te schijnen? Als snel is zeer aangenaam tot domweg warm. Het is dan ook bijna een geluk dat we in een schaduwrijk bos wandelen. We lopen Arthur’s Pass Walking Track dat ons van het dorpje naar het hoogste punt van de pas brengt. Het dorp ligt op 737 meter, de pas op 923 meter hoogte. Er zijn dus nog wat trappen te beklimmen. Hoogtemeters worden door Garmin vertaald naar een equivalent aantal trappen, maar in dit geval moeten er ook letterlijk flink wat trappen beklommen worden – en laat dat nu net een van de favoriete bezigheden van Marije zijn (not). De route maakt echter veel goed, en het is een goed verzorgd pad, dus in die zin makkelijk te lopen. Het pad voert door het bos dat langs de hellingen van de bergen groeit, en kruist meerdere grotere en kleinere beekjes. Het blijft verbazingwekkend waar al dat water vandaan blijft komen. Het heeft inderdaad gisteren geregend, maar die hoeveelheid is toch inmiddels wel naar beneden gestroomd en in dit tempo zou je verwachten dat het laatste restje sneeuw dat nog te zien is op de schaduwstukken van de hoogste pieken binnen een dag in zijn geheel verdwenen is.

De helderheid van het water blijft eveneens keer op keer verbazingwekkend en intrigerend. Dat geeft nu eens een super helder zicht op de stenen die het bed van het stroompje vormen, dan weer geeft het een helder lichtblauwe kleur die alleen met een hoop manipulatie op een foto tot zijn recht komt.

Bijna constant worden we vergezeld door het geklater van water in ofwel de Bealey rivier, die door het dorpje Arthur’s Pass stroomt richting Christchurch, of door een van de vele beekjes en stroompjes die deze rivier voeden. Highway 73 ligt in hetzelfde dal als de rivier, maar de half open tunnel en de glijbaan voor het water alsook het grote viaduct blijven geheel buiten ons zicht en we horen de weg ook amper. Slechts tegen het einde van de route komen we dichterbij de weg te lopen en moeten we deze zelfs oversteken.

Naast het geluid van het water, klinkt ook overal het vrolijke gekwetter van vogels. We komen een aantal mensen tegen met camera’s en lenzen die waarschijnlijk een bedrag in vijf cijfers gekost hebben. Een indicatie dat er iets bijzonders te zien is en meer precies een bijzondere vogels. Een praatje is makkelijk aangeknoopt en dat leert ons dat de mannen op zoek zijn naar het kleinste vogeltje van New Zealand dat slechts 6 gram weegt en bijzonder slecht is in stilzitten. Een van de mannen kan echter wel een foto van het beestje laten zien, dus kennelijk is het gelukt om het vogeltje op de gevoelige plaat te zetten.

We hebben zelf ook al ontdekt dat het moeilijk is om de vogels in New Zealand te fotograferen – soms zelfs om ze te zien. Nu zit er echter geregeld een klein vogeltje op het pad, of op een boom dichtbij het pad. Het blijft lastig om ze te fotograferen, want vaak vliegen ze toch wel weer snel weg, maar niet altijd. Dat levert een aantal leuke foto’s op.

Meerder keren heeft het bos zich al geopend en heeft het plaatsgemaakt voor lagere begroeiing maar zeker aan het einde laten de bomen het afmeten en rest slechts kleurrijk struikgewas. Het pad slingert omhoog naar het hoogte punt van de pas, waar we stoppen voor de lunch. Verder doorlopen (als er een pad zou zijn) zou afdalen betekenen in de Otira kloof om uit te komen in Greymouth. Terug houdt in dat je langs de Bealey river afdaalt richting Christchurch: we staan de top van de pas. Het is de grens tussen Canterbury en de West Coast

De weg terug is makkelijker, maar het is niet een kwestie van enkel dalen. We lopen ook tenminste 122 traptredes omhoog. Die naar beneden heb ik niet geteld. Door het bos lopen is aangenaam – wij houden daar sowieso wel van. Het geeft een soort beslotenheid. Het is duidelijk dat dit bos voldoende water krijgt, getuige de met een dikke laag mos bedekte stammen en takken van de bomen. Het is ook het soort vochtigheid dat we in de bossen aan de West Coast gezien hebben, maar hier is het niet benauwd.

Aangezien Marije wel genoeg trappen heeft gelopen, ga ik alleen richting de Devil’s Punchbowl Waterfall. Het pad bestaat vooral uit trappen, ongeveer de helft ingebed in het pad zelf, ongeveer de helft in de vorm van houten stellages en het laatste deel als natuurlijke trap van rotsen. Als je toevallig geen zin hebt in trappen, dan is dit niet de ideale route. Maar de waterval is wel inspanning waard. De Maori maakten kennelijk van bepaalde vezels vlechtwerken en de witte lijnen die deze en andere watervallen op de berg tekenen zijn een symbool voor de vezeldraden.

Arthur’s Pass is de hoogste doorgang over de alpen en was zeker niet de makkelijkste. Waarom het nu een van de drie passen (naast de Haast Pass en Lewis Pass) is die de alpen oversteken is dan eigenlijk een beetje een raadsel. De Maori hadden meer wegen om van west naar oost en vice versa te reizen, dus waarom nu uiteindelijk deze is gekozen door de Europeanen om een weg en spoorlijn aan te leggen is onduidelijk. Arthur Dobson stak hier over, na op aanwijzingen van de Maori de route gevonden te hebben, in 1864. Hij had toen aardig wat moeite om door het dichte bos te komen en moest ook afdalen door de Otika river. In 1866 was vervolgens de weg klaar. De spoorlijn kwam pas later, en in eerste instantie slechts tot Arthur’s Pass. In 1908 is men begonnen met de tunnel van 8,5 kilometer lang, die in 1923 gereed was. Men was van beide zijden begonnen met boren en kwam in 1918 bij elkaar, met slechts een mismatch van 3 centimeter en dat terwijl de tunnel ook nog eens een daling heeft van 1 op 33. Hoe hebben ze dat voor elkaar gekregen? In onze supercomputer wereld toch wel een bijzondere prestatie.

Het deel door de tunnel was in eerste instantie geëlektrificeerd, wat betekende dat een stoom locomotief de trein vanuit Christchurch naar boven trok, en een elektrische serie van drie locomotieven de trein door de tunnel trok, om daarna, in Otika, weer verruild te worden door een stoom locomotief. Sinds de jaren 50 van de vorige eeuw zijn het diesel locomotieven die de trein over het hele traject trekken. Om iets over vier zal de TranzAlpine uit de tunnel te voorschijn komen om na een korte stop door te gaan naar Christchurch. Dat willen we natuurlijk zien en dus zit ik rond vier uur op een bankje met een perfect uitzicht op de tunnelingang en de brug over de rivier die direct na de tunnel volgt.

Iets voor schema hoor ik in de verte het gebrom waarmee de trein haar komst aankondigd, waarna het iets later grommend uit de tunnel te voorschijn komt. Twee diesel locomotieven, van het type dat ook in de Verenigde Staten en Canada te vinden is, trekken een serie wagons, geholpen door een extra locomotief achteraan, met gestaag tempo over de brug om iets verder tot stilstand te komen bij het station. Een van mijn jeugdherinneringen gaat over de trip met stoomtreinen die we als gezin maakte, waarbij ik mij altijd enorm zorgen maakte of mijn vader wel op tijd in de trein zou zijn, want die stond natuurlijk tot op het laatste te wachten bij de dampende en stampende stoommachine. Nu weet ik dat ik meer dan genoeg tijd heb om de halve kilometer naar het station af te leggen dat nu vol staat met mensen die juist uit de trein gesprongen zijn om een foto van zichzelf in Arthur’s Pass te maken, terwijl ze feitelijk voor diep onder de pas doorgegaan zijn. Ik loop helemaal naar het eind van het perron, maar de locomotieven staan iets voorbij het perron. Ik schat in dat het niet gewaardeerd wordt als ik verder doorloop dan het einde van het perron, dat schuin afloopt en overgaat in het spoorbed. Juist op het moment dat ik mijn rugzak bijna naast de stampende locs van mijn rug zwaai, hoor ik achter me: “Hé mate, we are you going?” “Don’t worry, I won’t leave the platform” en daarmee is het goed. Stipt zeven minuten voor de officiële vertrektijd, klinkt een luide, lange toeter van de voorste locomotief, die weergalmt in het dal en de passagiers maant weer in de trein te klimmen. Nog een minuut later klinkt opnieuw een lange toeter en inmiddels is het perron leeg. De deuren sluiten, maar de trein staat nog even te stampen en te sissen om na zeker weer een minuut, maar nog altijd ruim voor de officiële vertrek tijd, uiteindelijk de remmen los te laten en met toenemend gegrom langzaam in beweging te komen. De derde locomotief blijkt achter te blijven, waarschijnlijk wachtend op de volgende trein in tegengestelde richting.

Als je hier met de trein of de boot gaat (die naar Stewart Island vertrok ook al voor de vertrektijd) moet je dus wel op tijd zijn. Mijn vader zou vast op tijd ingestapt zijn, denk ik dan maar, voordat ik vannacht alsnog wakker schrik uit een droom over treinen die door mij of iemand anders gemist worden omdat ze te vroeg vertrekken.